Godsdienstvrijheid is een recht dat bescherming verdient

Dit artikel is eerder gepubliceerd in het CGN jaarverslag van 2019.

Vrijheid van godsdienst is al eeuwenlang verankerd in de Nederlandse Grondwet, en toch is het geen vanzelfsprekendheid. Dat blijkt uit onze vaderlandse geschiedenis, maar ook uit recente ontwikkelingen in de maatschappij.

Religie speelt voor veel mensen een steeds minder belangrijke rol, en deel uitmaken van een religieuze gemeenschap is niet meer de norm. Gelovigen zijn inmiddels in de minderheid in onze Nederlandse samenleving. Als christenen zijn we dankbaar voor de vrijheden in onze Grondwet, die mede dankzij de strijd om de godsdienstvrijheid zijn verworven. Uiteraard willen we daarbij ook de vrijheden van anderen – gelovig of niet – ten volle respecteren. In dit artikel gaan we in op de geschiedenis van de godsdienstvrijheid en hoe wij als christenen hieraan invulling willen geven.

Oudste grondrecht

Het recht op godsdienstvrijheid in Nederland is diep geworteld in de ontstaansgeschiedenis van onze natie in de roerige periode van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), toen bloedige religieuze conflicten tussen protestanten en katholieken de Nederlandse gewesten verscheurden. In 1579 besluiten verschillende noordelijke gewesten hun krachten te bundelen in de ‘Unie van Utrecht’ in de strijd tegen de Spaanse overheersing. Om de interne conflicten te beslechten is een van de afspraken dat niemand meer vervolgd mag worden om zijn godsdienstige overtuiging. Daarmee is het recht om vrij een godsdienst te belijden het oudste grondrecht van de Nederlandse wet.1

De nieuwe protestantse machthebbers omarmen deze vrijheid – maar vooral voor zichzelf. In de turbulente eeuwen die volgen geniet de Gereformeerde Kerk extra privileges, terwijl het katholicisme en andere religieuze stromingen in hun vrijheden worden beperkt. Godsdienstvrijheid beperkt zich vooralsnog tot ‘vrijheid van geweten’ – een particuliere aangelegenheid, waarbij afwijkende geloofsuitingen worden verbannen uit de publieke sfeer. 2

Het recht om vrij een godsdienst te belijden is het oudste grondrecht van de Nederlandse wet.

 

“… mits dat een yeder particulier in syn religie vry sal mogen blyven ende dat men nyemant ter cause van de religie sal mogen achterhalen ofte ondersoecken…” 

ARTIKEL XIII VAN DE AKTE VAN UNIE VAN UTRECHT (1579)

Pas in 1848 brengt de Nederlandse Grondwet een duidelijke scheiding aan tussen kerk en staat. De Gereformeerde Kerk – inmiddels hernoemd naar Hervormde Kerk – verliest definitief haar bevoorrechte positie. Alle religies zijn vanaf dan voor de staat gelijk en iedereen mag kiezen op welke manier hij vorm geeft aan zijn levensovertuiging, ook in het openbaar – mits binnen de kaders van de wet.

Willem van Oranje en de godsdienstvrijheid

Willem, prins van Oranje, graaf van Nassau-Dillenburg (1533-1584) speelde een cruciale rol bij het ontstaan van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Hoewel er een verstrengeling zal zijn geweest van godsdienstige en politieke motieven, buiten kijf staat dat de ‘Vader des vaderlands’ een fervent voorvechter was voor de vrijheid van godsdienst – zelfs in die mate dat hij meende dat de Unie van Utrecht (1579) niet ver genoeg ging. Daarin stond dat de gewesten hun godsdienstige zaken zelf mochten regelen. In praktijk kwam het erop neer dat de meeste gewesten exclusief protestants (calvinistisch) bleven, en andere religies slechts werden getolereerd. Willem van Oranje streefde echter naar een algehele religievrede. Hij heeft de Unie van Utrecht dan ook nooit ondertekend. 3

Vrijheid zonder gelijkheid

De gereformeerden die zich in 1834 hadden afgescheiden van de Hervormde Kerk hoeven sindsdien niet langer in het geheim hun erediensten te organiseren. Vanwege het verbod op samenscholingen waren eerder verschillende predikanten van deze Afgescheidenen in de gevangenis beland, maar nu kunnen ze vrij samenkomen met hun geloofsgenoten.4

Maar al is er vrijheid, van gelijkheid in de behandeling van geloofsovertuigingen is nog geen sprake. Dat blijkt ook op andere gebieden, zoals het onderwijs. Sinds de negentiende eeuw is het liberalisme sterk in opkomst als politieke stroming, en de liberalen willen voorkomen dat christelijke scholen net als het openbaar onderwijs aanspraak kunnen maken op overheidssubsidie. Pas in 1917 is deze ‘schoolstrijd’ beslecht met een financiële gelijkstelling in het onderwijs.5

Beeldenstorm: Protestanten brengen vernielingen aan in katholieke kerken in het jaar 1566 tijdens de Tachtigjarige Oorlog.

Ontkerkelijking

Inmiddels zijn we opnieuw een eeuw verder. De maatschappij, die aan het begin van de twintigste eeuw was ingedeeld in vier afgebakende zuilen – de protestanten, katholieken, liberalen en socialisten –, is sinds de ontzuiling in de jaren ‘60 sterk geïndividualiseerd. Traditionele sociale verbanden, zoals het deel uitmaken van een kerkelijke gezindte, worden als steeds minder belangrijk ervaren. Ging begin 1900 het gros van de bevolking nog iedere zondag naar de kerk, tegenwoordig noemt iets minder dan de helft van de Nederlanders zichzelf religieus. In 2017 bezocht nog slechts 16 procent regelmatig een religieuze dienst.6

“Ieder belijdt zijne godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid, behoudens de bescherming der maatschappij en harer leden tegen de overtreding der strafwet.” 

ARTIKEL 6 VAN DE NEDERLANDSE GRONDWET (1848)

Spanningsveld

Door deze ontwikkelingen, en daarnaast de toename van immigranten met diverse (godsdienstige) achtergronden die zich in Nederland hebben gevestigd, is de samenleving steeds diverser geworden.8 Het is niet meer dan logisch dat in deze pluriforme maatschappij altijd een spanningsveld zal bestaan van rechten en vrijheden, waarbij tegenstrijdige belangen hun plek opeisen in het debat. Dit brengt vanzelfsprekend uitdagingen met zich mee die vragen om wederzijdse tolerantie.

Het is logisch dat in onze maatschappij altijd een spanningsveld zal bestaan van rechten en vrijheden.

En debat moet er zijn; de democratie blijft alleen in balans als iedereen de ruimte heeft om zijn opvattingen te uiten. Daarom is het van belang om als samenleving zorgvuldig om te gaan met grondrechten, speciaal waar het gaat om bescherming van minderheden. Wanneer minderheden onder druk worden gezet om zich aan te passen aan de heersende moraal mondt de democratie gemakkelijk uit in een dictatuur van de meerderheid.

Godsdienstvrijheid krijgt lage waardering in Nederland

Dat blijkt uit recent onderzoek. In de studie zijn negen democratische rechten onderzocht, zoals gendergelijkheid, eerlijke rechtspraak, vrijheid van meningsuiting en godsdienstvrijheid. Bij elk van deze onderwerpen is onderzocht hoe belangrijk ondervraagden dit vinden.

Ruim de helft (58 procent) van de Nederlanders vindt vrijheid van godsdienst in Nederland belangrijk. Daarmee scoort het land iets onder het gemiddelde (68 procent) van 34 deelnemende landen. Het is de laagste score die Nederlanders geven in het onderzoek. Van de onderwerpen scoort gendergelijkheid het hoogst (92 procent). 7

Onder druk

De geschiedenis bewijst wel dat groepen met sterke overtuigingen, wanneer zij de kans krijgen, de neiging hebben om te heersen over anderen. Waar in de zestiende eeuw de protestanten nog werden onderdrukt door het katholicisme, en een eeuw later de protestantse meerderheid op haar beurt de katholieken geen ruimte gunden voor het publiekelijk uitoefenen van hun godsdienst, zo neemt in het nu overwegend seculiere Nederland het begrip af voor religie in het algemeen.

Wanneer minderheden onder druk worden gezet om zich aan te passen aan de heersende moraal mondt de democratie gemakkelijk uit in een dictatuur van de meerderheid.

De toenemende desinteresse voor het bestaan van een ‘hogere macht’ zorgt ervoor dat religieuze overtuigingen gemakkelijk worden weggezet als achterhaalde ideeën die niet passen in deze tijd van individualisme, en waarin (sociale) media het algemene wereldbeeld en de onderlinge verhoudingen sterk beïnvloeden. Godsdienstuitingen worden steeds vaker afgedaan als relikwieën uit de middeleeuwen, en de vrijheid van religie wordt gaandeweg beschouwd als een overbodig en ongewenst ‘privilege’ voor gelovigen.

Hierdoor komt het recht op vrijheid van godsdienst, hoewel stevig verankerd in de nationale en internationale wetten en verdragen, onder druk te staan. Je mag geloven wat je wilt, is de gedachte – maar dan wel achter je eigen voordeur.

Wederzijdse tolerantie?

Uitingen van geloofsovertuiging roepen in toenemende mate weerstand op, en de discussies lopen regelmatig hoog op: Moet er een algeheel verbod komen op het ritueel slachten van dieren, al beperk je daarmee joden en islamieten in hun godsdienst? Mag je moslima’s die een hoofddoek dragen een werkplek ontzeggen? En maakt de christenpoliticus die zich uitspreekt tegen het homohuwelijk zich schuldig aan discriminatie?

Doorgaans is er alle ruimte voor ‘tolerante’ opvattingen, en leeft de gedachte dat ‘alles moet kunnen’ – tegelijkertijd is er vaak weinig verdraagzaamheid voor overtuigingen die de meerderheid als ‘ouderwets’ of zelfs ‘intolerant’ ervaart. Dit is vaak het geval wanneer overtuigingen zijn gebaseerd op eeuwenoude geschriften, zoals de Bijbel.

1. Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.

2. De wet kan ter zake van de uitoefening van dit recht buiten gebouwen en besloten plaatsen regels stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. 

ARTIKEL 6 VAN DE NEDERLANDSE GRONDWET (SINDS 1983)

Natuurlijk mag iedereen van de Bijbel vinden wat hij wil, toch lijkt het er steeds vaker op dat men vindt dat anderen die Bijbel ook niet meer mogen beschouwen als het Woord van God en als leidraad voor hun leven. Maar zouden we de ruimte die we wensen voor onze eigen denkbeelden – of het nu gaat om liberale of godsdienstige opvattingen – niet óók aan een ander moeten gunnen?

Angst voor religieus fanatisme

De intolerantie ten opzichte van religieuze denkbeelden is zorgelijk, maar niet helemaal onbegrijpelijk. Onze vaderlandse geschiedenis, en ook recentere terreuraanvallen elders in de wereld bewijzen dat religieus fanatisme tot afschuwelijke excessen en oorlogen kan leiden. Bij het opdringen van een levensbeschouwing, of zelfs het gebruik van geweld in naam van godsdienst, zijn onze vrijheid en veiligheid in gevaar. Voor zulk fanatisme is – terecht – geen plaats in een vrije democratische samenleving. Toch mag de angst voor religieus fanatisme niet leiden tot beperking van de godsdienstvrijheid.

Zouden we de ruimte die we wensen voor onze eigen denkbeelden niet óók aan een ander moeten gunnen?

Wezenlijk onderdeel van identiteit

Met enige regelmaat gaan er stemmen op om dit recht op vrijheid van religie maar helemaal te schrappen uit de Grondwet. We zouden het niet nodig hebben, is de gedachte – we hebben immers het recht op de vrijheid van vereniging en vergadering, en de vrijheid van meningsuiting?9 Uit deze opvatting blijkt het onbegrip voor de fundamentele betekenis van godsdienst voor gelovigen. Het gaat immers niet alleen om het samenkomen, en geloven gaat veel verder dan het hebben van een mening. Bij godsdienst gaat het om een individuele én collectieve identiteit, en om een levensovertuiging waaruit zowel een mening als een gedraging voortvloeit, zo betoogt dr. Henk Post in zijn proefschrift “Vrijheid van godsdienst in een democratische samenleving” (2014).8

Godsdienst is daarmee voor veel gelovigen een wezenlijk onderdeel van hun identiteit, iets wat het leven van alledag doortrekt en zich uit in gedragingen, zowel individueel als in gemeenschappelijk verband. De mogelijkheid om niet alleen anders te dénken, maar ook openlijk hun geloof te belijden, samen met diegenen die dezelfde levensbeschouwing hebben, ervaren nog steeds veel mensen als een essentieel onderdeel van hun mens-zijn.

Gevoel van onveiligheid

“Van belang is bij de uitoefening van het recht op vrijheid van godsdienst dat de staat zich onafhankelijk en onpartijdig opstelt en geen onderscheid maakt naar de aard van de levensovertuiging. De staat dient het spanningsveld tussen de individuele gelovige, de religieuze gemeenschap en de democratische samenleving te onderkennen en te respecteren op een zodanige wijze dat voor geen enkele burger het recht op vrijheid van godsdienst onmogelijk wordt gemaakt. Dit is althans de minimumnorm,” schrijft Post verder in zijn proefschrift “Vrijheid van godsdienst in een democratische samenleving” (2014).8

Wanneer de staat zich bijvoorbeeld zou gaan bemoeien met de inhoudelijke aspecten van godsdienstuitoefening, zorgt dit voor een gevoel van onveiligheid bij degenen die zich identificeren met zo’n geloofsgemeenschap. Daarmee raakt dit niet alleen de religieuze organisatie, maar ook het bestaan van de gelovigen zelf.

We zijn ervan overtuigd dat het in praktijk brengen van onze christelijke levensovertuiging een verrijking is voor de samenleving.

Taak van de overheid

Dat onderkent ook minister Grapperhaus van Justitie en Veiligheid. In een toespraak op de Dag van de Mensen-rechten in 2018 zei hij: “Het Ministerie van Justitie en Veiligheid ziet er op toe dat de rechtsstaat verwezenlijkt blijft, met alle daarin door onze samenleving erkende beginselen en grondrechten. Justitie, rechtvaardigheid dus, is daarbij niet genoeg. Justitie kan alleen bestaan, wanneer er in de samenleving ook veiligheid wordt verwezenlijkt, voor elk individu en elke gemeenschap binnen de samenleving, om zijn fundamentele rechten te kunnen uitoefenen. Waaronder de vrijheid van godsdienst.” Hij ziet het als zijn taak erop toe te zien dat de overheid de individuele vrijheid respecteert en alle religieuze stromingen gelijk behandelt.10

De overheid dient zich dan ook zeer terughoudend op te stellen in het opleggen van beperkingen op het gebied van religie. Uiteraard is regelgeving noodzakelijk waar het de veiligheid en publieke orde betreft, maar zolang een gelovige of een religieuze organisatie zich houdt aan de wet, moet de overheid zich niet willen mengen in bijvoorbeeld de invulling van godsdienstige bijeenkomsten of hoe een religieuze instelling is georganiseerd.

Rechtsvorm kerkgenootschap

Mensen die samen hun geloof willen belijden hebben in Nederland de mogelijkheid om zich te organiseren in een rechtsvorm, zoals een vereniging of stichting.

Sinds het einde van de achttiende eeuw is het begrip ‘kerkgenootschap’ opgenomen in de Nederlandse wetgeving als een aanduiding voor christelijke geloofsgemeenschappen in het algemeen, niet beperkt tot de Hervormde Kerk.

Ten opzichte van de andere rechtsvormen geldt voor een kerkgenootschap een grotere vrijheid voor het inrichten van de eigen organisatie en het bestuur van het kerkgenootschap. Religieuze gemeenschappen hebben het recht om een rechtspersoonlijkheid te verwerven die bij hun identiteit past en kunnen aanspraak maken op de bijbehorende rechten en vrijheden. Zie ook het Burgerlijk Wetboek Boek 2, Artikel 2.11,12

Liefde tot God en je naaste

Een dergelijke bemoeienis is meestal ook helemaal niet nodig. Evenals de overgrote meerderheid van de bevolking bestaat het gros van de gelovigen immers uit vredelievende burgers. En al staan Bijbelse normen en waarden wel
eens haaks op de hedendaagse moraal, dat betekent niet dat christenen deze aan anderen willen opleggen.

Integendeel; aan het begin van de jaartelling, in een tijd van christenvervolging, moedigde de apostel Paulus zijn medegelovige Timoteüs aan om te bidden voor de overheid, “opdat wij een stil enrustig leven mogen leiden in alle godsvrucht en waardigheid.” (1 Timoteüs 2:2) De christelijke boodschap waar Jezus
en de apostelen van getuigden, heeft niets gemeen met religieus fanatisme. Christendom staat voor liefde tot God en Jezus en tot je naaste, en die liefde kun je niet afdwingen. Je kunt het wel verkondigen en vóórleven – en dat is nu precies onze Bijbelse opdracht.

Verrijking voor de samenleving

Voor deze opdracht biedt de Nederlandse Grondwet alle ruimte. Als christelijke geloofsgemeenschap zijn wij er trots op deel uit te maken van een land dat al sinds de zestiende eeuw het recht op godsdienstvrijheid heeft vastgelegd. De vrijheid van religie is in zekere zin de moeder van alle mensenrechten, waaraan we tot op de dag van vandaag veel vrijheden te danken hebben – zelfs al blijkt de praktijk weerbarstig en beseffen we dat er altijd een spanningsveld zal bestaan. We zijn dankbaar dat we leven in een vrije democratie met een overheid die toeziet op de veiligheid van alle burgers, en ministers die op de bres staan voor het recht op godsdienstvrijheid.

Dit recht zullen wij als christenen ten volle blijven benutten om ons leven te leiden als burgers met verantwoordelijkheidsbesef in onze veelvormige samenleving. Vanuit onze Bijbelse levensvisie dragen we waarden als naastenliefde, gerechtigheid, verdraagzaamheid, gemeenschapszin en respect voor de overheid en onze medemens hoog in het vaandel. Daartoe moedigen we elkaar aan op onze christelijke samenkomsten, daarmee zullen we onze kinderen grootbrengen, en in de eerste plaats zelf het goede voorbeeld geven – ieder op onze eigen plek.

We zijn ervan overtuigd dat het in praktijk brengen van onze christelijke levensovertuiging een verrijking is voor de samenleving; allereerst in onze directe omgeving, en vervolgens in het algemeen belang van de hele maatschappij.

bronvermelding
  1. Boivin, B., Wolf, H.J. (z.d.). Artikel 6. Geraadpleegd op 19 februari 2020, van https://www.nederlandsegrondrechten.nl/grondrechten/187-artikel-6
  2. Bijsterveld, S.C. van, Vermeulen, B.P., Commentaar op artikel 6 van de Grondwet, in: E.M.H. Hirsch Ballin en G. Leenknegt (red.), Artikelsgewijs commentaar op de Grondwet. Geraadpleegd op 19 februari 2020, van https://www.nederlandrechtsstaat.nl/grondwet/artikel.html?artikel=6
  3. Historiek.net (27 januari 2020). Unie van Utrecht (1579) – Politiek verbond van de Noordelijke gewesten. Geraadpleegd op 10 maart 2020, van https://historiek.net/unie-van-utrecht-1579-betekenis/74900/
  4. Kok G.J. (z.d.). Afscheiding, Doleantie en Vereniging. Geraadpleegd op 19 februari 2020 van https://gereformeerdekerken.info/afscheiding-doleantie-en-vereniging/
  5. Nederlandse Schoolstrijd (1806-1917) | IsGeschiedenis (z.d.). Geraadpleegd op 19 februari 2020, van https://isgeschiedenis.nl/nieuws/nederlandse-schoolstrijd-1806-1917
  6. Schmeets, H. (2018). Statische trends: Wie is religieus en wie niet? Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.
  7. Reformatorisch dagblad (28 februari 2020). Pew-onderzoek: godsdienstvrijheid krijgt lage waardering in Nederland. Geraadpleegd op 9 maart 2020 op https://www.rd.nl/artikel/836732-pew-onderzoek-godsdienstvrijheid-krijgt-lage-waardering-in-nederland
  8. Post, H. A. (2014). Vrijheid van godsdienst in een democratische samenleving: Het recht van de individuele persoon in een spanningsveld van rechten en vrijheden. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers.
  9. Beer, P. de (2007). Waarom vrijheid van godsdienst uit de grondwet kan. S&D 10, 18-24. Geraadpleegd op 19 februari 2020, van https://www.wbs.nl/sites/default/files/2017-10/beer_paul_de_waarom_de_vrijheid_van_godsdienst_uit_de_grondwet_kan_sd2007_10.pdf
  10. Grapperhaus, F.B.J. (2018). Toespraak minister Grapperhaus voor de (internationale) conferentie “Vrijheid van religie internationaal onder druk”. Geraadpleegd op 19 februari 2020, van https://www.rijksoverheid.nl/documenten/toespraken/2018/12/10/openingstoespraak-minister-grapperhaus-voor-de-internationale-conferentie%E2%80%9Cvrijheid-van-religie-internationaal-onder-druk
  11. Kooten, T. van (2017). Het kerkgenootschap in de neutrale staat: Een verkenning en analyse van de positie van het kerkgenootschap binnen de Nederlandse rechtsorde. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers.
  12. Burgerlijk Wetboek Boek 2, Rechtspersonen (1 januari 2020). Artikel 2. Geraadpleegd op 10 maart 2020, van https://wetten.overheid.nl/BWBR0003045/2020-01-01